hand

hand
{{hand}}{{/term}}
main 〈v.〉
voorbeelden:
1   aan handen en voeten gebonden pieds et poings liés
     op handen en voeten lopen, kruipen marcher à quatre pattes
     〈figuurlijk〉 zich met handen en voeten verweren se défendre pied à pied
     in andere handen komen changer de main
     aan de beterende hand zijn être en voie de guérison
     〈figuurlijk〉 in de dode hand de mainmorte
     een gelukkige hand van gooien hebben avoir la main chanceuse
     een gemakkelijke hand van uitgeven hebben dépenser sans compter
     die zaak is in goede handen cette affaire est en bonnes mains
     gouden handen hebben avoir des doigts de fée
     met harde hand opvoeden élever à la dure
     (iemand) de helpende hand bieden tendre une main secourable (à qn.)
     bevelen van hoger hand ordres qui viennent d'en haut
     van hoger hand is besloten dat les autorités ont décidé que
     〈figuurlijk〉 de laatste hand aan iets leggen mettre la dernière main à qc.
     niet met lege handen komen ne pas arriver les mains vides
     〈figuurlijk〉 een tekening uit de losse hand un dessin à main levée
     〈figuurlijk〉 iets uit de losse hand doen faire qc. par-dessus la jambe
     met losse handen rijden rouler sans les mains
     iemand de reddende hand toesteken tendre la perche à qn.
     〈figuurlijk〉 in slechte handen vallen tomber entre de mauvaises mains
     de sterke hand (les agents de) la force publique
     de politiek van de toegestoken hand la politique de la main tendue
     met vaste hand d'une main assurée
     met vaste, krachtige hand regeren gouverner avec poigne
     in vertrouwde handen zijn être entre bonnes mains
     de vlakke hand la paume
     dat kost handen vol geld ça coûte une (petite) fortune
     de handen vol hebben 〈letterlijk〉 avoir les mains chargées; 〈figuurlijk〉 avoir un travail fou
     in vreemde handen overgaan passer en d'autres mains
     de handen vrij hebben avoir les coudées franches
     〈figuurlijk〉 iemand de vrije hand laten donner carte blanche à qn.
     〈figuurlijk〉 met de warme hand geven donner de son vivant
     aan de winnende hand zijn être en train de gagner
     〈figuurlijk〉 met zachte hand avec tact
     〈figuurlijk〉 de handen van iemand aftrekken abandonner qn. à son sort
     〈figuurlijk〉 de handen van iets aftrekken se détourner de qc.
     〈figuurlijk〉 iemand de handen binden lier les mains à qn.
     〈figuurlijk〉 zijn handen branden se casser le nez
     de handen dichtknijpen serrer les poings; 〈figuurlijk〉 se frotter les mains
     iemand de hand drukken, geven, schudden donner une poignée de main à qn.
     iemand de hand op iets geven donner sa parole à qn.
     zij kunnen elkaar de hand geven ils peuvent se donner la main
     〈figuurlijk〉 de hand in iets hebben être mêlé à qc.
     〈figuurlijk〉 iemand de hand boven het hoofd houden ±couvrir qn.
     〈figuurlijk〉 de hand aan iets houden observer (scrupuleusement) qc.
     〈figuurlijk〉 de handen ineenslaan unir ses efforts
     〈figuurlijk〉 mijn handen jeuken la main me démange (de frapper)
     〈figuurlijk〉 de handen op elkaar krijgen arracher des applaudissements
     de hand op iets, iemand leggen mettre la main sur qc., qn.
     〈figuurlijk〉 de handen in de schoot leggen baisser les bras
     de hand lezen lire (dans) les lignes de la main
     de hand met iets lichten 〈't niet zo nauw nemen〉 prendre qc. à la légère; 〈zich ervan afmaken〉 bâcler qc.
     hij heeft de handen los aan zijn lijf zitten il n'a pas les bras gourds
     〈figuurlijk〉 zijn hand niet voor iets omdraaien faire qc. les doigts dans le nez
     〈figuurlijk〉 de hand(en) tegen iemand opheffen lever la main contre qn.
     〈figuurlijk〉 de hand ophouden faire la manche
     elkaar de hand reiken 〈letterlijk en figuurlijk〉 se tendre la main
     iemand de hand reiken, toesteken tendre la main à qn.; 〈helpen〉 donner un coup de main à qn.
     de hand aan de ploeg, aan het werk slaan se mettre à l'ouvrage
     〈figuurlijk〉 de hand aan zichzelf slaan mettre fin à ses jours
     〈figuurlijk〉 de hand in eigen boezem steken s'en prendre à soi-même
     〈figuurlijk〉 zijn handen uit de mouwen steken mettre la main à la pâte
     〈figuurlijk〉 ik zou er mijn hand voor in het vuur durven steken j'en mettrais ma main au feu
     〈figuurlijk〉 de hand over het hart strijken se montrer indulgent
     zijn handen niet thuis kunnen houden 〈slaan〉 avoir la main leste; 〈betasten〉 avoir la main baladeuse; 〈stelen〉 laisser traîner ses mains partout
     〈figuurlijk〉 de hand van een meisje vragen demander la main d'une jeune fille
     〈figuurlijk〉 zijn handen aan iets vuilmaken se salir les mains
     〈figuurlijk〉 iemand de handen vullen graisser la patte à qn.
     〈figuurlijk〉 zijn handen in onschuld wassen s'en laver les mains
     〈figuurlijk〉 iemands handen zalven graisser la patte à qn.
     mijn hand erop! c'est promis!
     handen omhoog! haut les mains!
     streng de hand houden aan de voorschriften être à cheval sur le règlement
     handen thuis! bas les pattes!
     〈figuurlijk〉 aan de hand van d'après
     〈figuurlijk〉 iemand iets aan de hand doen suggérer qc. à qn.
     hand aan (in) hand gaan marcher la main dans la main
     iets aan de hand hebben 〈bezig met〉 s'occuper de qc.; 〈betrokken bij〉 être mêlé à qc.
     〈figuurlijk〉 iets achter de hand hebben avoir qc. en réserve
     〈figuurlijk〉 iets bij de hand nemen entreprendre qc.
     〈figuurlijk〉 iets bij de hand hebben avoir qc. à portée de la main
     in de handen klappen battre des mains
     in handen vallen van de politie tomber aux mains de la police
     goed, gemakkelijk in de hand liggen être maniable
     zijn toekomst is in mijn handen son avenir est entre mes mains
     iemand iets in handen spelen faire passer discrètement qc. à qn.
     〈figuurlijk〉 zijn leven stellen in Gods hand remettre sa vie entre les mains de Dieu
     〈figuurlijk〉 een auto goed in de hand hebben avoir une voiture bien en main
     iets met het bewijs in handen aantonen démontrer qc. preuves en main
     〈figuurlijk〉 iemand in handen vallen tomber entre les mains de qn.
     〈figuurlijk〉 iemand iets in handen geven confier qc. à qn.
     〈figuurlijk〉 hij mag zich in de handen wrijven il peut se frotter les mains
     〈figuurlijk〉 je hebt het zelf in de hand c'est toi qui décides
     hij wil met de hand aan de hemel reiken il veut décrocher la lune
     met de handen werken travailler de ses mains
     〈figuurlijk〉 met de handen in het haar zitten s'arracher les cheveux
     〈figuurlijk〉 iets met beide handen aangrijpen saisir l'occasion
     〈figuurlijk〉 met de handen in de zakken staan, zitten garder les mains dans les poches
     〈figuurlijk〉 met de hand op het hart iets verklaren déclarer qc. la main sur le coeur
     met de hand genaaid cousu (à la) main
     zich met hand en tand verzetten se défendre comme un lion
     〈figuurlijk〉 iemand naar zijn hand stellen manipuler qn.
     〈figuurlijk〉 iemand naar zijn hand zetten mettre qn. dans sa poche
     iets om handen hebben avoir qc. à faire
     〈figuurlijk〉 iets onder handen hebben travailler à qc.
     〈figuurlijk〉 iemand onder handen nemen passer un savon à qn.
     〈figuurlijk〉 iemand op handen dragen ±être en admiration devant qn.
     op (met) de hand wassen laver à la main
     de hand op de knip houden être près de ses sous
     hand over hand toenemen aller en augmentant
     iemand iets ter hand stellen remettre qc. à qn. (en mains propres)
     iets ter hand nemen 〈letterlijk〉 prendre qc. en main; 〈figuurlijk〉 entreprendre qc.
     iemand het werk uit de handen nemen décharger qn. d'un travail
     er komt niets uit zijn handen il n'arrive à rien (de bon)
     uit de hand eten 〈letterlijk; m.b.t. dieren〉 accepter la nourriture dans la main de qn.; 〈figuurlijk〉 manger dans la main
     uit de hand lopen dégénérer; 〈m.b.t. prijzen, economie〉 déraper
     uit de eerste hand de première main
     vlug van de hand gaan se vendre comme des petits pains
     iets van de hand doen écouler qc.
     van hand tot hand gaan passer de main en main
     〈juridisch〉 gift van hand tot hand don de la main à la main
     〈figuurlijk〉 voor de hand wegnemen prendre ce qui est devant soi
     〈figuurlijk〉 dat ligt voor de hand ça va de soi
     〈Algemeen Zuid-Nederlands〉 zonder handen rijden rouler sans les mains
     geen hand voor iemand, iets uitsteken ne pas lever le petit doigt pour aider qn., faire qc.
     hij heeft er geen hand naar uitgestoken il n'y a pas touché
     〈figuurlijk〉 geen hand voor ogen kunnen zien n'y voir goutte
     het zijn twee handen op één buik ils s'entendent comme larrons en foire
     〈figuurlijk〉 handen te kort komen être débordé de travail
     〈spreekwoord〉 vele handen maken licht werk à plusieurs mains l'ouvrage avance
wat is er daar aan de hand? qu'est-ce qui se passe?
     alsof er niets aan de hand was comme si de rien n'était
     iets in de hand werken aider à qc.
     dat werkt misdaad in de hand c'est une incitation au crime
     iemand op zijn hand krijgen mettre qn. de son côté
     op iemands hand zijn être du côté de qn.
     〈van personen〉 zwaar op de hand zijn prendre tout au sérieux
     op handen zijn être imminent
     van de hand in de tand leven vivre au jour le jour
     een voorstel van de hand wijzen repousser une proposition
     beschuldigingen van de hand wijzen rejeter des accusations
     een uitnodiging van de hand wijzen décliner une invitation
→ {{link=vogel}}vogel{{/link}}

Deens-Russisch woordenboek. 2015.

Игры ⚽ Поможем написать курсовую

Regardez d'autres dictionnaires:

  • hand — hand …   Dictionnaire des rimes

  • Hand... — Hand …   Deutsch Wörterbuch

  • Hand- — Hand …   Deutsch Wörterbuch

  • Hand — (h[a^]nd), n. [AS. hand, hond; akin to D., G., & Sw. hand, OHG. hant, Dan. haand, Icel. h[ o]nd, Goth. handus, and perh. to Goth. hin[thorn]an to seize (in comp.). Cf. {Hunt}.] 1. That part of the fore limb below the forearm or wrist in man and… …   The Collaborative International Dictionary of English

  • hand — [hand] n. [ME < OE, akin to Goth handus < base of hinthan, to seize (hence, basic sense “grasper”) < ? IE base * kent , ? to seize] I 1. the part of the human body attached to the end of the forearm, including the wrist, palm, fingers,… …   English World dictionary

  • hand — ► NOUN 1) the end part of the arm beyond the wrist. 2) (before another noun ) operated by or held in the hand. 3) (before another noun or in combination ) done or made manually. 4) a pointer on a clock or watch indicating the passing of units of… …   English terms dictionary

  • Hand — Hand: Die gemeingerm. Körperteilbezeichnung mhd., ahd. hant, got. handus, engl. hand, schwed. hand gehört wahrscheinlich als ablautende Substantivbildung zu der Sippe von got. hinÞan »fangen, greifen« und bedeutet demnach eigentlich »Greiferin,… …   Das Herkunftswörterbuch

  • Hand — (h[a^]nd), v. t. [imp. & p. p. {Handed}; p. pr. & vb. n. {Handing}.] 1. To give, pass, or transmit with the hand; as, he handed them the letter. [1913 Webster] 2. To lead, guide, or assist with the hand; to conduct; as, to hand a lady into a… …   The Collaborative International Dictionary of English

  • Hand — Sf std. (8. Jh.), mhd. hant, ahd. hant, as. hand Stammwort. Aus g. * handu f. Hand , auch in gt. handus, anord. ho̧nd, ae. hond, afr. hand, hond. Herkunft umstritten. Denkbar ist ein Anschluß an g. * henþ a Vst. fangen, ergreifen in gt.… …   Etymologisches Wörterbuch der deutschen sprache

  • Hand — /hand/, n. Learned /lerr nid/, 1872 1961, U.S. jurist. * * * End part of the arm, consisting of the wrist joint, palm, thumb, and fingers. The hand has great mobility and flexibility to carry out precise movements. Bipedal locomotion in humans… …   Universalium

  • Hand — (Schönheitspflege). Es ist längst anerkannt, daß zarte Hände und Arme zu den vorzüglichsten Erfordernissen weiblicher Schönheit gehören, und glücklicher Weise sind die Mittel, sie zu erlangen, die unschuldigsten unter allen Toilettenkünsten. Wem… …   Damen Conversations Lexikon

Share the article and excerpts

Direct link
Do a right-click on the link above
and select “Copy Link”